vrijdag 30 januari 2015

God als verhaal of bewustzijn?

In een column van twee jaar terug legt journalist en ‘militant atheïst’ Bart Schut, die onlangs te zien was in het televisieprogramma ‘Mijn vrijheid, jouw vrijheid’ uit dat religieuze mensen herhaaldelijk atheïsten valselijk beschuldigen van waar ze zelf last van hebben, de waarheidsclaim. Als filosofisch mens met een duidelijk godsbeeld, kan ik met vrijwel zijn hele betoog instemmen, omdat het een uitstekend staaltje is van consequent redeneren, dat nergens toegeeft aan het romantische verlangen naar de antilogica, wat al een aantal eeuwen het grootste zwaktebod is van de religieuze zelfverdediging.


Het belangrijkste argument dat Schut naar voren brengt tegen religie, in het bijzonder monotheïstisch openbaringsgeloof, is dat gelovigen op ieder ander gebied van hun leven zich bedienen van logica en feitenkennis, maar op het gebied van levensbeschouwing niet. Deze houding vergelijkt hij met iemand die de straat wil oversteken met zijn ogen gesloten. Dat zou ook geen normaal mens doen, dus waarom geloven mensen dan in een god, vraagt hij zich af, die op geen enkele manier overtuigend te bewijzen is, wiens veronderstelde aanwezigheid enkel berust op het geloof erin. Ik vindt het in het kader van zijn column niet nodig om in te gaan op de mogelijkheden van de mens om god op een bovenzinnelijke manier te ervaren in gebed, meditatie of contemplatie, want wie daar geen aanleg of inclinatie toe heeft hoeft daar door  religieuze of spirituele mensen ook niet mee te worden lastiggevallen. Digi-beten zijn ook allergisch voor computer-nerds die met alle liefde willen uitleggen hoe ‘simpel’ programmeren is.

Onze huidige cultuur

Ik vind dat het artikel van Schut op zijn interne samenhang beoordeeld moet worden vanuit het standpunt van ons huidige cultuur, want zoals ik in verscheidene artikelen naar voren heb gebracht, een geopenbaard geloof is niet logisch en ligt daarom niet in het verlengde van de persoonlijke ontwikkeling van de moderne mens. Het is een lastige opgave en alleen het lot van mensen die zichzelf ‘gelovig’ noemen, om iedere keer dat ze iets speciaals ervaren in religieuze of spirituele zin, dit te vertalen naar normale door iedereen aanvaarde psychologische termen en ze hebben daarbij de grootste moeite om hun toehoorders ervan te overtuigen dat het niet gaat om een ‘gewone’ menselijke ervaring, die valt binnen het potentiële ervaringsgebied van ieder mens. Of nog erger, om niet gehouden te worden voor een persoon die psychisch instabiel is, omdat ’stemmen horen’ of het waarnemen van ‘geestelijke gestalten’ zowel een spirituele of mediamieke gave kan zijn, als een teken van naderende psychose.  Bij mensen met weinig kennis en onderscheidingsvermogen op dit gebied, komt het allemaal over als één pot nat, omdat ze niet begrijpen dat de vervaging van de grens tussen de stoffelijke en de geestelijke dimensie, zowel vrijwillig kan worden opgeroepen, alsook het resultaat kan zijn van een verzwakking van het zelfbewustzijn bij mensen met wie het psychisch niet goed gaat.

Bart Schut ergert zich groen en geel aan de beschuldiging dat atheïsten een ander soort ‘geloof’ zouden vertegenwoordigen, dat zonder godsbeeld, toch dezelfde claim legt op de realiteit waarin wij leven. Ze zouden het zo voorstellen, dat wetenschappelijke diehards en  beroepsatheïsten de gelovigen hun god willen verbieden op een manier die net zo intolerant is als die van dogmatisch gelovigen. Het argument dat Schut hier tegenin brengt is overtuigend; ‘Atheïsme is net zo min een geloof, als kaalheid een haarkleur is’. Daar valt volgens mij niet over te twisten. Het gaat hier om een verdraaiing van het atheïstische standpunt, aan de kant van de gelovigen. De echte atheïst zegt niet dat god niet bestaat, maar enkel dat er geen enkel bewijs is voor zijn bestaan. Hij claimt niet een atheïstisch universum waar geen godsbeelden zijn toegestaan, maar hij onthoudt zich van een mening en laat het universum open voor onderzoek. Mocht god uiteindelijk toch langs wetenschappelijke weg worden aangetoond, dan zal de atheïst zijn standpunt bijstellen. Het idee van gelovigen dat atheïsten een goddeloos universum claimen als een levensovertuiging, komt naar mijn idee voort uit de ontwikkeling van de wetenschap onder een christelijk wereldbeeld in voorgaande eeuwen. De wetenschap is permanent tegengewerkt bij iedere grote doorbraak in haar onderzoek, omdat de kerk vreesde dat hiermee haar geloofswaarheden nog meer op losse schroeven zouden komen te staan, wat mede door deze houding ook gebeurde. Deze antiwetenschappelijke houding (‘wij moeten god beschermen tegen kennis’) typeert nog altijd veel religieuze mensen -die desondanks wel een hypermoderne operatie ondergaan in een hedendaags ziekenhuis, maar nog steeds geloven dat ‘het gebed’ de doorslag zal geven- en omgekeerd is er van de kant van de wetenschap nog een lichte irritatie overgebleven richting het geloof, dat de pioniers van de wetenschap zo lang heeft tegengewerkt en dat op bepaalde gebieden nog steeds doet.  

Onbewust verbonden

Strikt genomen is het atheïsme echter geen geloof en ook geen vervanging van religie, maar een verklaring dat de mens geen religie nodig heeft, in wat voor vorm dan ook. Zelfs het metafysische idee dat wij door onze zintuigen bedrogen worden (wat ook door de wetenschap wordt erkend) kan niet onderbouwen dat atheïsten daarom met hun feitelijkheid -die op de stoffelijk waarneembare verschijnselen gebouwd is- een geloofsvoorstelling aanhangen, omdat het er niet om gaat of de zichtbare realiteit de hele werkelijkheid is of niet, maar om de vraag of er in de diepte van de materie een Geest te vinden is, een spirituele substantie die de gehele schepping (alle universums en melkwegen bij elkaar) een bedoeling geeft. De vraag naar God is de vraag naar of wij ‘gewenst’ zijn of verbonden zijn, vaak zonder dit te beseffen, met een grotere kracht en liefde dan ons normale bewustzijn kan bevatten. Het antwoord daarop kan niet gegeven worden met wetenschappelijke onderzoeksmethoden en de wetenschap kan het ook niet bewezen onbestaanbaar verklaren. De wetenschap vraagt van de gelovige mens om niet bij iedere nieuwe ontdekking in paniek te raken en erop te vertrouwen dat als god echt bestaat, hij wel een stootje kan hebben of er zelfs een bedoeling mee heeft dat de mens zijn intelligentie zo goed gebruikt dat de levensomstandigheden er continu door verbeteren. Maar wat de wetenschap betreft hoeven we op een gunstige of ongunstige beoordeling van haar werkzaamheden, door een god die tot nu toe niet is aangetoond, niet te wachten. En atheïsme afdoen als een ander soort van geloof, omdat je met een openbaringsreligie in een wetenschappelijke tijd steeds minder goed uit de voeten kunt (waar het boeddhisme geen last van heeft) is een flauwe manier om uit te leggen dat je voor jezelf de puzzel niet meer kunt maken.

Religie in een kenniscultuur kan veel beter in een vorm gegoten worden die in overeenstemming is met de cultuur van (zelf)onderzoek, zoals het Boeddhisme en de Vedanta-leer, simpelweg omdat de mens in die systemen niets hoeft te geloven en daarom ook zichzelf geen geweld hoeft aan te doen door zijn innerlijk op te splitsen in een gebied waar hij wel logisch nadenkt en eigen verantwoordelijkheid neemt en een ander gebied waar hij zich geloofswaarheden laat voorspiegelen door anderen of door een heel oud boek, dat verklaringen moet geven voor bijzondere geestelijke ervaringen in het heden, op een manier die past bij culturen uit een ver verleden. Dat gaat gewoon niet meer samen en het moet wel uitmonden in een ‘romantische vlucht’ uit de werkelijkheid, wat ik in de meeste gevallen niet eens wil opvatten als een wereldvlucht, want veel gelovigen nemen hun aardse verantwoordelijkheid serieus, maar wel als een ‘Babylonische spraakverwarring’ met hun tijdgenoten, die elke dag groter wordt. En het is onnodig, want ook in onze eigen westerse traditie zijn er spirituele vormen die niet met het pad van kennis en wetenschap in strijd zijn, zoals de Neoplatonische traditie die in het christendom met haar onredelijke geloofswaarheden al gauw een vijand vond. Bij de oude Grieken gingen de innerlijke wetenschap en de uiterlijke wetenschap nog aardig gelijk op en het is pas van latere tijd dat de religie het innerlijk domein loskoppelde van de ontwikkelingen in de materiële wereld, om er uiteindelijk zelfs denigrerend en schamper over te doen, omdat het geloof toch niet van deze wereld was.

Een palet van ervaringen

Openbaringsgeloof heeft in onze tijd nog steeds waarde, omdat het een overzicht geeft van verschillende soorten van geestelijke ervaringen, bij verschillende personen, in verschillende tijden en omstandigheden, die iets vertellen over de mogelijkheden van het menselijk bewustzijn. De wetenschap heeft hier nooit voldoende onderzoek naar gedaan, omdat het geloof het als haar exclusieve domein beschouwde, maar losgemaakt van de verouderde context, kunnen religieuze ervaringen leerzaam zijn. Mijn bezwaren bij bijvoorbeeld het christelijk geloof, hebben nooit betrekking gehad op de beleving van de gelovigen, want ik vertrouw volkomen op de waarachtigheid van hun ervaringen, maar op de evaluatie ervan in een christelijke context, die vereist dat men het bloedoffer van de ‘zoon van god’ als voorwaarde moet accepteren voor de betekenis ervan, waardoor het nooit universele waarde kan krijgen. Het slaat dood voor mensen die misschien wel geboeid zijn door inhoud van de ervaring, maar die de verpakking niet kunnen aanvaarden. En zo is het met elke levensbeschouwing, waarvan de praktijk en de geestelijke belevingen wel indruk kunnen maken, maar waarvan de religieuze omkadering te benauwd aanvoelt. 

Het voornaamste bezwaar bij religie voor de hedendaagse mens, is gelegen in de problematische tegenstelling van een god die zich ‘persoonlijk’ aandient en een ‘boodschap’ doorgeeft aan een profeet of andere uitverkoren figuur, die vervolgens collectief betekenis krijgt. Zoiets werkt alleen in een samenleving waarin iedereen in dezelfde god gelooft, dezelfde regels en voorschriften aanvaardt en er vanuit gaat dat de hoogste wetten altijd ‘van boven’ komen en niet het resultaat zijn van het zelf nadenken door ontwikkelde mensen. Die spagaat blijft gelden in de moderne tijd, zelfs als het geloof maatschappelijk geïntegreerd is en zich afspeelt in het privédomein, omdat het niet te rijmen valt dat iemand voor elk aspect van zijn leven dezelfde weg bewandelt als de niet-gelovige medemens, maar op het gebied van het innerlijk opeens uitgaat -niet alleen van de ‘eigen beleving’- maar zelfs van een geheel ander wereldbeeld. Redelijker is het, om te aanvaarden dat ieder mens de ervaring van een hoger bewustzijnsgebied op een andere manier zal beleven (als het er überhaupt van komt) en dat die ervaringen, door de evolutie die de mensheid heeft doorgemaakt, in de eerste plaats moeten worden beschouwd als van persoonlijke betekenis en niet meteen van de daken hoeven te worden geschreeuwd, om anderen er een levensstijl mee op te leggen.

Ik geef atheïsten groot gelijk dat ze niet betrokken willen worden bij het ‘religieuze feestje’ van anderen, die denken dat de belevingen waar hun eigen hart vol van is, onder de overkoepelende regie van een religie aan hun medemensen verkocht kunnen worden, niet alleen als algemeen geldend, maar ook als beter dan een neutrale houding ten opzichte van de aard van de werkelijkheid. Volgens mij kan geen enkele houding beter zijn dan een open en onbevooroordeelde houding en is iedere ervaring die al van tevoren gekaapt wordt door een ideologie, tot op zekere hoogte bedorven. Wat niet kan worden ervaren door mensen met een andere geloofswaarheid of zonder geloof, kan in esoterische zin nooit ‘waar’ zijn. De namen die mensen geven aan hun ervaringen zijn altijd volgend op het geestelijk gebeuren en het is vreemd dat vervolgens gelovigen dit willen omdraaien en de benaming en duiding van de religieuze ervaring (van grote voorgangers) hoger stellen dan de geestelijke ontwikkeling zelf. In de meeste gevallen verraadt dit een gebrek aan spirituele ervaringskennis en is de verschansing in een overgedragen traditie enkel gebouwd op hoop en fantasie. 

Voor religieuze mensen is het de vraag waar ze God precies plaatsen, onderaan hun bewustzijn als een excuus voor alles wat in het leven niet wilde lukken (‘het was Gods wil’) of aan de top van het bewustzijn, als een gevoel van verbondenheid en gedragen worden door een geestelijke kracht die het persoonlijke overstijgt. Wie atheïsten wil verwijten dat ze een ‘defect’ hebben omdat ze niet met een ‘plaatje’ van God kunnen instemmen, of dat ze op hun manier ook een geloofswaarheid zouden hebben vergelijkbaar met de exclusieve waarheid van religieuzen, die behoort zonder twijfel tot de eerste categorie. Het is aanmatigend en verlegt de verantwoordelijkheid voor de geloofszekerheid naar anderen, hoewel het waarschijnlijk niet zo bedoeld is. In de eigen beleving van religieuzen wordt het ongetwijfeld opgevat als een geschenk dat de ander wordt gegeven, kennis te verkrijgen van een werkelijkheid die de stoffelijke wereld overstijgt en deze in een bijzonder licht zet. Maar wat je niet hebt, kun je ook niet weggeven, dus wie zich ergert aan de weigering van anderen om te delen in een bepaalde geloofsopvatting, die moet zichzelf afvragen wie nu eigenlijk degene is die ergens gebrek aan heeft. God is compleet en volmaakt in zichzelf, maar dat geldt helaas niet voor alle gelovigen.

Sven Snijer