woensdag 7 januari 2015

Kennis die het verstand te boven gaat

Wie esoterische geschriften leest komt regelmatig de bewering tegen dat de spirituele werkelijkheid ‘alle kennis te boven gaat’ en dat een rationeel begrijpen van teksten en leerstellingen niet voldoende is om tot de kern van de Gnosis door te dringen.  

De spirituele pleitbezorgers die trachten tradities uit lang vervlogen tijden ingang te doen vinden in onze huidige tijd, stuiten vaak op de onvermijdelijke tegenstelling van het gebruik maken van het intellect, om uit te leggen dat het intellect een ontoereikend instrument is om spirituele kennis te begrijpen en over te dragen. Met woorden proberen ze een publiek dat zich voornamelijk van verbale communicatie bedient, duidelijk te maken dat de taal tekort schiet, dat het verstand niet ver genoeg gaat en dat de ware kennis in het hart besloten ligt. Maar als de Westerse mens zich daar zo gemakkelijk in zou kunnen vinden, dan waren betogen met een anti-rationeel of ‘hoger-dan-rationeel’ karakter niet nodig om uit te leggen wat de ware spiritualiteit inhoudt. En als de collectieve geest van de westerse samenleving hier geen boodschap aan heeft, omdat alle voorwaarden voor een goed en gelukkig leven in de moderne tijd gebouwd zijn op -en door middel van de rede (ratio), dan is het spiritueel jeremiëren tot ze een ons wegen voor degenen die daar proberen tegenin te gaan. Als de westerse cultuur ooit weer op grote schaal ontvankelijk zou worden voor spirituele ontplooiing, dan zal dat in het verlengde moeten liggen van de kennismaatschappij en de logische methode en niet haaks daarop, een gevoelsmystiek, omdat dit niet ondersteund wordt door de ontwikkeling die de moderne mens de afgelopen honderden jaren of zelfs millennia heeft doorgemaakt. 

De rode draad van de filosofische geschiedenis

Idries Shah, een mystiek schrijver die ik zeer respecteer, maar die toch de vergissing beging  de Europese en Amerikaanse mens de geschiedenis van het soefisme te willen laten zien door de ogen van de soefi’s zelf, ergerde zich in zijn geschriften merkbaar aan de interpretaties van deze mystieke stroming binnen de islam door westerse academici. Zijn boek ‘The way of the Sufi’ dateert weliswaar van 1968 en is op sommige punten misschien niet meer geheel relevant als maatschappijkritiek, maar het is een goed voorbeeld van het spiritueel verongelijkt zijn die ook vandaag de dag nog vaak wordt aangetroffen onder spirituele denkers; het ongeloof dat de Gnosis niet wordt begrepen achter de kennis. Het is mijzelf in het verleden ook lange tijd een doorn in het oog geweest dat juist de grote geesten in de westerse geschiedenis, die niet netjes in het rijtje pasten van de geaccepteerde rationele denkers die behoren tot de canon van de universiteitsfilosofie, mensen zoals Meister Eckhart, Ruusbroec, William Blake, Jacob Böhme, L.C. de Saint Martin, Swedenborg of Teilhard de Chardin, die meer mystici waren dan filosofen in de gebruikelijke zin van het woord, over het hoofd werden gezien en niet gewaardeerd om hun geïnspireerde kennis. De spirituele geestdrift zou willen dat de hoogste mystieke ervaring prevaleert boven de constructief opgebouwde stelsels van de minder begeesterde filosofen, maar gezien vanuit de filosofische traditie vanaf de tijd van de oude Grieken is dat eigenlijk onterecht. Een cultuur is altijd gehouden aan zijn eigen weg en methodes en wanneer de afwijkende denkers die in dat culturele raamwerk niet passen -die zich een speciale plaats hebben verworven als een filosofische of spirituele subcultuur- als onderstroom of tegenbeweging niet worden toegelaten tot de filosofische rode draad van de geschiedenis, dan is dat niet op de eerste plaats een waardeoordeel, maar een cultuurverschil.                                                        
 
Friedrich Schelling

Dit werd vooral zichtbaar in het leven van de grote denker Friedrich Schelling die in zijn jonge jaren mateloos populair was als filosofieleraar aan de universiteit van Jena, terwijl hij in zijn latere jaren, toen zijn denken steeds meer begon af te wijken van de universiteitsfilosofie en in toenemende mate een theosofisch en mythologisch-mystiek karakter kreeg, geheel over het hoofd werd gezien. Zijn vroegere jeugdvriend Hegel, die wel de rationele lijn in zijn filosofie had doorgezet -zij het op speculatieve wijze, sterk door de interne samenhang en consequente doordenking- vierde grote triomfen in Berlijn, terwijl Schelling toen al lang vergeten was. De tijdgeest is onverbiddelijk, omdat alleen die denkers tot grote bloei kunnen komen die relevant zijn voor de bewustmaking van de collectieve bewustzijnsinhouden die nog in latente staat verkeren. Zodra een grote geest als Schelling meer een persoonlijke weg gaat laat het publiek hem vallen, omdat voor het grotere geheel niet één geniaal inzicht of persoonlijke openbaring van belang is, maar de filosofische structuur die wordt opgebouwd voor de gemeenschap, die een brug kan vormen naar toekomst.

Ergens zit daar ook de dubbelzinnigheid in de argumentatie van Idries Shah, als hij aan de ene kant spreekt over de tijd en omstandigheden die zo bepalend waren voor een effectieve overdracht van de geheime kennis in de grote soefi-orden gedurende vele eeuwen, terwijl hij tegelijkertijd de westerse mens die rationeel is, verwijt een te rationele opvatting te hebben van de soefi-geschiedenis. Als de soefi’s zich zo sterk bewust waren van de constitutionele en culturele verschillen van diverse volkeren aan wie ze hun leer doorgaven en als ze in staat waren hun methodes van spirituele overdracht daaraan aan te passen, dan hoeft toch de mentale bepaaldheid van de westerse mens geen struikelblok te vormen voor een juist begrip van de soefi-mystiek. Waar hij de plank mis sloeg, is dat hij in de tegenstelling tussen rede en Gnosis (esoterische kennis) geen parallel zag met de tegenstelling die eveneens bestaat tussen de smalle ratio en de Rede van de Platonisten die de normale logica te boven gaat. Net zo goed als er in de gevoelsmystiek een onderscheid gemaakt moet worden tussen emotionele hysterie en spirituele geestvervoering, moet er ook op het pad van kennis gedifferentieerd worden tussen het verstandelijk begrijpen als doel in zichzelf en het begrijpen als aanzet tot de hogere verbeeldingskracht, tot het visionaire en het bovenzinnelijke. 

Logica en geestelijk schouwen

Wie de rede wil diskwalificeren als een ongeschikt middel om de kennis van het hart te verwerven doet haar op twee manieren tekort. Ten eerste is onjuist om te denken dat de zoeker die het pad van de Rede volgt in de veronderstelling verkeert dat die rede zelf afdoende is om de aard van de werkelijkheid mee te doorgronden, want het moet eerder gezien worden als een aanzet tot contemplatie op het grotere mysterie van het leven en ten tweede is de ‘lagere kennis’, met haar nadruk op causale verbanden een prima middel om de wereld om ons heen beter te leren begrijpen, wetenschap mogelijk te maken en de levenskwaliteit van mensen in materieel opzicht enorm te verbeteren. Op termijn heeft dat ook weer consequenties voor het geestelijk leven, omdat de structuur van de ons omringende wereld model kan staan voor het in kaart brengen van ons innerlijk, onze psyche, waardoor op zeker moment psychische en spirituele wetten systematisch onderzocht kunnen worden, zij het tot een bepaald niveau. 

Maar de methode van de rede is niet alleen een afgeleide van de speculatieve mystieke weg. Het is tevens een leidraad voor die weg zelf, omdat we in onze cultuur steeds minder verlangen ons te storten in geloofswaarheden om ons geestelijk te ontwikkelen. Als alle wijsheid en geluk uiteindelijk in de mens zelf besloten ligt, dan hoeft de mens zich ook niet zo nodig vast te klampen aan de spirituele legitimatie van een achterhaald geloofssysteem dat van de mens vraagt om dingen blind te accepteren, terwijl hij op ieder ander gebied van zijn leven om bewijzen vraagt en garanties. Of als dat niet haalbaar is, tenminste een proefondervindelijke methode, waarbij hij zelf kan ontdekken wat een heilzaam effect heeft en wat niet. Waarom zou een geestelijk ontwikkelingsweg niet methodisch kunnen verlopen, met meer de nadruk op de persoonlijke wording van de mens dan op een gemeenschappelijkheid van overtuiging, die vaak eerder suggestief werkt dan verlichtend?

Het is de verdienste van Idries Shah dat hij een licht heeft geworpen op een spirituele traditie die voor veel mensen in het westen lange tijd onderschat is geweest, zowel naar sociaal-culturele invloeden als naar de diepzinnigheid en verhevenheid van haar leerstellingen. Maar net als veel schrijvers die trots zijn op hun eigen traditie, is ook hij sterk geneigd de hele geschiedenis naar zichzelf toe te schrijven en de gelijkenissen tussen het soefisme en andere mystieke stromingen altijd te bezien als een bewijs van de alomtegenwoordigheid van het soefi-gedachtengoed, terwijl de beïnvloeding ook omgekeerd zal zijn geweest. De soefi’s hebben zeker invloed gehad op het Indiase mystieke leven, maar er zijn ook veel hindoe-praktijken en spirituele termen door rondreizende soefi’s mee terug genomen naar het Midden Oosten en Noord Afrika. Idries Shah schreef met een mengeling van trots en wanhoop, omdat in de tijd dat hij actief was het soefisme in de gehele islamitische wereld in verval was. Dat had vooral politieke en sociaal-economische oorzaken en hield geen verband met de soefi-leer als zodanig, die heel marginaal nog steeds wordt doorgegeven, ook in het Westen. Maar het is bekend dat de bloei van spirituele systemen altijd samen hangt met een bloeiende economie en vrijheid van ontplooiing. In de islamitische wereld ontbreekt het al eeuwen aan tenminste een van beiden. 


De glorie van het Arabisch Spanje is voorbij, het rijk van de Groot Moghuls is gestorven, de gouden eeuw van Perzische mystiek ligt ver achter ons  en vertalingen van de werken van de grote soefi’s uit het verleden vinden hun weg naar de dominante westerse samenleving, waar ze los van de context waarin ze vroeger begrepen werden, slechts ten dele de uitwerking kunnen hebben die ze potentieel in zich dragen. Maar daar heeft niemand schuld aan, want zo is de loop van de geschiedenis. De ‘Weg van het Hart’ is in handen gekomen van de ‘mensen van het hoofd’, die proberen te begrijpen wat er staat geschreven, in de hoop dat ze tussen de regels door een glimp zullen opvangen van die onzegbare waarheid, waar de onschatbare literaire werken van Roemi, Attar en Hafiz ons toe uitnodigen.

Sven Snijer