zaterdag 8 augustus 2015

De Transitie – Een vat vol tegenstrijdigheden - deel 1


Een verwarrend aspect aan de ‘Nadere Memorie van antwoord’(1) van toenmalig staatssecretaris Teeven(V&J) en staatssecretaris Van Rijn (VWS) over de niet te realiseren samenwerking tussen de jeugd-ggz en jeugdzorg door de jaren heen, is het gedeelte over deelname van allochtone -en autochtone kinderen aan deze vormen van hulpverlening. Allochtone kinderen zouden vooral bij jeugdzorg binnenkomen en autochtone kinderen naar verhouding vaker bij de jeugd-ggz, terwijl er sprake is van een grote ‘overlapping in de problematiek’.

Uiteenlopende doelstellingen

Ik heb mij afgevraagd wat dit met de Transitie te maken heeft als het gaat om het door de regering zo gewenste demedicaliseren en ontlabelen. Het verband tussen allochtone ouders die de jeugd-ggz mijden (wat de regering juist prachtig zou moeten vinden, want deze kinderen worden niet gelabeld) en het terugdringen van labels en gedragsmedicatie bij jeugdigen in het algemeen, bleef mij duister met betrekking tot de centrale doelstelling van de Transitie. Want door de jeugdzorg en de jeugd-ggz samen te brengen in de gemeentelijke wijkteams zou de kans op diagnosticeren (en medicaliseren) van allochtone kinderen alleen maar groter worden, als ze werkelijk geïntegreerd zouden gaan werken. Maar onder ‘integratie’ van jeugd-ggz en jeugdzorg dient natuurlijk voor een groot deel het terugdringen van de jeugd-ggz te worden verstaan, want de politieke illusie is dat alle problemen van jeugdigen sociaal kunnen worden opgelost.

“GGZ wordt naar verhouding veel vaker geboden aan goed opgeleide (autochtone) gezinnen en minder aan (allochtone) gezinnen met een laag inkomen. Dit leidt zowel tot overbehandeling als onderbehandeling.”

Het beeld dat naar voren komt is dat de regering het wenselijk vindt dat meer allochtone kinderen naar de jeugd-ggz worden gedirigeerd, maar juist minder autochtone kinderen. En daarbij moet de zorg voor jeugdigen fors goedkoper worden, dus de autochtone en allochtone kinderen tezamen zullen zo min mogelijk specialistische behandeling krijgen en zoveel mogelijk gezinsondersteuning van het eigen netwerk. De grote tegenstelling die als eerste opvalt is die van meer jeugd-ggz voor allochtone kinderen en minder labeltjes voor autochtone kinderen. Dit werkt verwarrend, omdat het algemene beeld dat werd uitgedragen met de Transitie een streven was naar minder labeltjes en minder medicatie. Het is dan moeilijk te rijmen dat de overheid juist meer allochtone kinderen naar de jeugd-ggz wil sturen. En het grote jeugd-ggz aandeel onder autochtone gezinnen impliceert dat er bij hen minder sprake is van sociale problematiek, ook omdat ze vaak beter zijn opgeleid en over voldoende eigen netwerk beschikken. Dit roept de vraag op wat zij eigenlijk opschieten met Sociale Wijkteams (of 'jeugdhulp' onder één of andere naam) die vooral inzetten op opvoedingsvragen en gezinsproblematiek.

Achter de voordeur komen

Een belangrijke reden om de Transitie in gang te zetten was dat de overheid ‘achter de voordeur’ wilde komen, omdat veel kinderen al op jonge leeftijd ontsporen en uiteindelijk in de (zware) criminaliteit terecht komen. Wat de zaak ingewikkelder maakt dan nodig is, vanuit de verhouding autochtone en allochtone kinderen bij de jeugd-ggz, is dat de overheid een speciale visie heeft op het ontstaan van gedrags-problemen. Primair gaat ze ervan uit dat de meeste gedragsstoornissen bij allochtone kinderen en autochtone kinderen van lager opgeleide ouders worden veroorzaakt door verkeerde opvoeding. En dat deze problematiek kan worden voorkomen door tijdig in te grijpen in een gezin, vooral met betrekking tot de sociale omgeving die aanleiding is voor het ‘externaliserende’ probleemgedrag van de jeugdige. Als dit gedrag langer dan een half jaar duurt wordt het een gemanifesteerde aandoening die thuis hoort in de DSM van psychiatrische stoornissen. Door de gezinssituatie tijdig te taxeren met behulp van een wijkteam, hoopt de regering psychiatrische problematiek voor te zijn. Deze benadering gaat vrijwel geheel uit van niet-aangeboren stoornissen, verwant met sociale achterstand en opvoedingsproblematiek. En dat is een vreemd principe om een sociale omwenteling op te baseren, want voor de autochtone gezinnen geldt dit in veel mindere mate. Die krijgen het verwijt dat ze hun kinderen laten overdiagnosticeren.

Bureau Jeugdzorg weet het beter

“Zeker wanneer het gaat om een multiprobleemgezin, blijft de jeugd-GGZ buiten beeld. Het is opvallend dat zoveel kinderen binnen de jeugdzorg ook met GGZ-problemen kampen. Dat moet iets zeggen over de toegankelijkheid van de jeugd- GGZ voor meer ingewikkelde kinderen/gezinnen.” (2)

Wat herhaaldelijk naar voren wordt gebracht van overheidswege, maar zonder duidelijke uitleg is dat het al vanaf de jaren zeventig onmogelijk bleek om een goede samenwerking tussen de jeugd-ggz en jeugdzorg tot stand te brengen. (voor 2005: 'jeugdhulpverlening', nu 'Jeugdbescherming of Veilig Thuis') De helft van de medewerkers van Bureau Jeugdzorg zou de samenwerking met jeugd-ggz als ‘slecht’ tot ‘matig’ ervaren. We moeten maar raden wat hier de reden voor is. Een ervaringsdeskundige op het gebied van jeugdzorgzaken geeft haar visie:

“Met de wet op de jeugdzorg werd jeugdzorg ook verantwoordelijk voor de doorverwijzing naar de jeugd-ggz. Jeugdzorg kreeg hiermee twee petten toebedeeld; namelijk die van verwijzer en uitvoerder ( open en gesloten instellingen voor kinderen met opvoed en gedragsproblemen.) Om kinderen met zware  ggz problematiek binnen te houden stelde  jeugdzorg in de open en gesloten instellingen (algemene) psychiaters aan. Jeugdzorg kon zo zeggen dat zij kinderen met zware ggz problematiek kon behandelen. 

Hiermee omzeilde zij het uitvoeringsbesluit wet op de jeugdzorg,want in dat besluit stond namelijk letterlijk dat kinderen met psychiatrische problematiek die een psychiatrische behandeling behoefden geen recht op jeugdzorg hadden. Als ouders dit konden aantonen kon er van een ondertoezichtstelling of uithuisplaatsing geen sprake zijn. Immers, er was geen recht op jeugdzorg (UvbWjz art. 3 en 4). Kinderen met ernstige psychiatrische problematiek konden alleen opgenomen worden via een rechterlijke machtiging of een in bewaring stelling, beiden via de burgemeester. Als gezinsvoogd van jeugdzorg had je daar bij deze constructie geen last van. 

Dit euvel in de wet op de jeugdzorg probeerde jeugdzorg tijdens de zitting voor OTS/UHP, waar opname in een instelling was aangewezen te omzeilen door bij de rechter te stellen dat in hun instellingen ook psychiaters werkten en dat daarmee behandeling was gewaarborgd. Niets was echter minder waar. Jarenlang werd er in de gesloten jeugdzorg niet behandeld.(3)Maar jeugdzorg schermde wel altijd met het feit dat zij de jeugd had met de zwaarste ggz problematiek. Dit was echter het gevolg van de dubbele pet die hen in 1995 was toe bedeeld.” 

De lange termijngevolgen van jeugdzorghulp

De lage kwaliteit van jeugd-ggz die werd geleverd aan jeugdigen die door Bureau Jeugdzorg in instellingen werden geplaatst, resulteerde voor hen vaak in kwalijke gevolgen op de lange termijn. Negentig procent van de meisjes afkomstig uit Huize Alexandra mislukte in het latere leven. Maar liefst veertig procent onder jonge mannen met TBS (Justitie) hebben een tehuisverleden (van Emmerik, et al, 2001) Dit zijn schokkende cijfers die laten zien wat de gevolgen zijn geweest van de weigering van Bureau Jeugdzorg om tot een echte samenwerking te komen met onafhankelijke specialisten van de jeugd-ggz, omdat de juridische constructie waar Bureau Jeugdzorg mee werkte haar de mogelijkheid gaf om alles in eigen hand te houden. (4)

Een andere ouderondersteuner legt uit:

De gezinsvoogd 'diagnosticeert' zonder bevoegdheid als arts, een valse diagnose, vaak met een zogenaamd 'expertiserapport' van een deskundige die de cliënt niet zag en slechts afging op signalen en gegevens die de gezinsvoogd heeft willen en kunnen doorgeven; daarom heeft o.a. de SSF voor 2010 de minister gevraagd artikel 35 van dat UvbWjz uit te breiden met dat de genoemde gedragswetenschappers, die voldoen aan artikel 1 UvbWjz (beroepsgregistratie-eisen), zich aan hun beroepsethiek dienden te houden. Het gevolg was dat de minister dat artikel 35 van bovengenoemd UvbWjz als alternatief heeft gesteld: geen gedragswetenschapper (vaak nog in opleiding of niet Nederlands geregistreerd) hoeft het cliëntsysteem nog te zien. Hun pseudo-adviezen zijn dus geen diagnoses, al noemt de gezinsvoogd dat tegenover de rechter wel zo (misleiding).

Nu kan de gezinsvoogd zijn of haar beweringen doen in de rechtszaal en de ouders moeten maar vooraf helderziend zijn en vooraf een schriftelijke verklaring inleveren als 'weerwoord' op de te verwachten beweringen. Dat ontzegt dus het kind (en gezinssysteem) het recht op second opinion voor afweging naar het meest optimale hulptraject tijdens de rechtszitting.(5) Er wordt dus 'hulp' geboden op beweer-niveau. Zonder dat de rechter nagaat of er open onderzoeksvragen aan vooraf gingen en het door jeugdbescherming voorgestelde traject het meest optimale hulptraject is voor het kind.
 
Ouders worden veelal geen hulp en ondersteuning geboden om het kind zoveel mogelijk (weer) thuis te laten opgroeien (zie bovenste youtube: prof. Jo Hermanns, wat bevestigd werd door Joseph Doyle in 2007.(6)  Andere wetenschappers noemden de noodzaak tot zwaargewichten (die het cliëntsysteem zagen) en doelgroepspecialisten in de toegangspoort tot de jeugdhulpverlening. Daarmee kan met grond ook veel onnodige behandeling worden tegengehouden! Ouders worden met een aanvraag ondertoezichtstelling (en erger; BW1:255 lid 1-nieuw) eigenlijk beschuldigd van een bedreiging te zijn, zonder dat de jeugdbescherming, het gaat nu om de jeugdwet, hoeft aan te tonen of deze 'bedreiging' ernstig is en erger dan de bedreiging die het kind als pleegkind oploopt.

Wat de overheid beweert over de ‘overlapping’ van jeugd-ggz en jeugdzorg, die door de cliënten ‘als twee gescheiden werelden worden ervaren’ komt eveneens in perspectief vanuit de machtspositie die Bureau Jeugdzorg steeds heeft gehad.

(Ouderondersteuner): “Bij een ondertoezichtstelling is het de vraag of een juist ggz-traject is ingezet, gebaseerd op ópen onderzoeksvragen ten dienste van ópen integrale diagnose van niet enkel het kind na enige maanden trauma van uithuisgeplaatst-zijn, maar vooraf het gezinssysteem (gezinsdyade) orthopedagogisch open te onderzoeken..... We zien het tegendeel in alle geledingen van mate van 'onderzoek' en behandeling/therapie. De door de interne gedragswetenschapper voorgestelde trajecten zijn niet gebaseerd op diagnostiek naar de beroepsrichtlijn. En ik heb nog nooit gehoord dat er beroep is gedaan op artikel S, T, of U uit de Beroepscode voor de jeugdzorgwerker , terwijl daar al heel veel is geschied dat klachtwaardig is naar dat reglement.” (7)

Jeugdzorg de kinderdief

Het is maar de vraag of de onderzoekscommissie die moest adviseren over de nieuwe jeugdwet zich ten volle heeft gerealiseerd hoe het monopolie van Bureau Jeugdzorg vaak doorslaggevend is geweest voor zowel het gebrek aan zorgkwaliteit, als de grote onvrede onder ouders en kinderen over Bureau Jeugdzorg en dat het vooral de politieke blindheid is geweest en het gebrek aan controle op Bureau Jeugdzorg dat voor zoveel onnodig leed heeft gezorgd van overbodige gedwongen maatregelen. Ik denk niet dat ze geweten hebben dat ouders door ouderondersteuners werd geadviseerd om zo snel mogelijk naar een specialist te rennen met hun kind om het te laten diagnosticeren, zodra het AMK of Bureau Jeugdzorg aan de bel had getrokken, omdat een kind dat al onder specialistische behandeling is geen ‘recht’ meer heeft op jeugdzorg. Zo graag wilden ouders Bureau Jeugdzorg namelijk buiten de deur houden, aangezien vrijwel iedereen haar associeerde met lage zorgkwaliteit en gedwongen maatregelen. ‘Jeugdzorg de kinderdief’ werd overal geroepen, maar de simpele wijzigingen in de wetgeving die de rechtspositie van ouders had kunnen vergroten en de zorg voor hun kind verbeteren, daar wilden ze geen gehoor aan geven. Alle wetswijzigingen die wel werden doorgevoerd vielen altijd precies in het straatje van jeugdzorg, dat succesvol schermde met haar zorg voor ‘de kwetsbare kinderen’ in het overspannen klimaat van na 2004 met de zaak Savanna.

Politieke naïviteit

De integriteit van Bureau Jeugdzorg werd eigenlijk nooit betwijfeld en dat ze principieel te veel macht hadden in hun dubbele functie van aanvrager en uitvoerder van de kinderbeschermingsmaatregelen -waarbij ze ook de Raad voor de Kinderbescherming als controlerend orgaan makkelijk voor hun karretje konden spannen, omdat deze voor tachtig procent de gegevens van Bureau Jeugdzorg overnam- scheen de politiek verantwoordelijken niet te deren. Bij gesprekken over de kwaliteit van de jeugdzorg ging het toch vooral om de positieve mentaliteit van de gezinsvoogden die zich idealistisch inzetten voor de verdrukte kinderen in moeilijke gezinssituaties. De machtsstructuur werd niet zichtbaar gemaakt en zelfs als sommigen daar weet van hadden, dan nog woog de angst voor weer een gezinsdrama (met vette krantenkoppen als gevolg) zwaarder dan de kans op onterechte uithuisplaatsingen door een oppermachtig orgaan van hulpverlening. Dat het wettelijke recht op ‘de hoogste mate van geestelijke gezondheidszorg’ door Bureau Jeugdzorg structureel werd ondergraven door geen of een onvolwaardige behandeling te geven speelde eveneens een ondergeschikte rol in de beleving van de beleidsmakers, omdat voor alles de veiligheid van het kind gewaarborgd moest zijn. Lange termijn gevolgen voor kinderen die zaten weg te kwijnen in instellingen of door te veel wisselingen van pleeggezin, kwamen niet in de politieke focus. (8)

In plaats van het aan banden leggen van de macht van Bureau Jeugdzorg door de wetgeving aan te passen en beter te controleren hoe het er met de zorgkwaliteit in instellingen voorstond, werd gekozen voor een geheel nieuw zorgsysteem dat tegelijkertijd een politieke omwenteling betekende. De stelselwijziging had namelijk meer doelen op het oog dan een effectievere en vriendelijkere jeugdhulpverlening. Er moest ook een heleboel geld worden bespaard. Dat wilde men realiseren via inzet van eigen netwerk, aangestuurd door de wijkteams. Een belangrijk aspect van de Sociale Wijkteams was de sociale controle en vroegsignalering van kindermishandeling of verwaarlozing, omdat de bestaande Jeugdzorg vaak niet in staat is gebleken om te voorkomen dat kinderen uit probleemgezinnen later terecht komen in de psychiatrie, prostitutie of criminaliteit. In dat kader moeten we gedeeltelijk het streven van de overheid zien om te ontlabelen en te normaliseren, vanwege de teleurstellende resultaten van de jeugdzorg-psychiatrie (die vaak géén behandeling inhield). 

(Einde deel 1)

Sven Snijer 

Klik op deze link voor deel 2:
http://svensnijer-essays.blogspot.nl/2015/08/de-transitie-een-vat-vol_71.html






 (3)Huize Alexandra, een documentaire van Sarah Harkink. https://www.youtube.com/watch?v=HGTzNQeo_1Q  

(5)https://www.dropbox.com/s/bcr7kwqhdc8oxpy/2015.07.22%20TwKamer%20Rv803-SecOpinRecht.pdf?dl=0  (rond Rv 803 t/o 810a t.o.v. IVRK 24 'hoogste mate van....').


(7)http://issuu.com/platformjeugd/docs/beroepscode_jeugdzorgwerker?e=3745952/2607862   (zie verderop S, T, etc.).
 Het oude en nieuwe Burgerlijk Wetboek I (BW1:255 e.v.) is vindbaar op
http://peterprinsen.nl/HERZIENINGOTS.html

(8) Er is wel enige twijfel geuit door een rechter-raadsheer: https://www.dropbox.com/s/1oyxy9pmvo1zhr3/FJR%202010-10%20citaten-grijs.pdf?dl=0, en er zijn weinig uitspraken die tegen de gezinsvoogdij ingaan, maar LJN AS6020 is wel een goed voorbeeld rond omgangssabotage onder OTS: http://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:GHAMS:2005:AS6020 , maar twijfel werd door de jeugdzorglobby Jeugdzorg Nederland en de politiek het zwijgen opgelegd.